De Wildeman.

Sinds het begin van de 15de eeuw vinden we in de Dendermondse stadsrekeningen vermeldingen van vastenavondvieringen terug die werden georganiseerd op de Grote Markt. Verschillende wijkverenigingen voerden spektakels op aan de vooravond van Aswoensdag, ter verblijding van de hoogbaljuw, de stadsschepenen en hun dienaren. Ook “Het Jagen van de Wildeman” en “Het leiden van de Beer” maakten in Dendermonde deel uit van de vastenavondspektakels. De eerste vermelding betreffende de wildemansjacht in de Dendermondse stadsrekeningen dateert van 1449 en zou op regelmatige basis georganiseerd worden onder de auspiciën van de Stadsmagistraat tot het einde van de 17de eeuw.

Uit verschillende bijdragen van 19de eeuwse Dendermondse geschiedschrijvers blijkt echter wel dat het pijndersambacht het gebruik van de Wildeman nog in leven hield tijdens de 18de eeuw en dan vooral als herinnering aan het roemrijke verleden van het ambacht. Tegen het einde van diezelfde eeuw merken we in het resolutieboek van de stadsmagistraat op dat het net de Pijnders zijn die niet meer warm te maken zijn voor het in ere houden van deze middeleeuwse Dendermondse traditie.

Hoewel het gebruik in de 19de eeuw dus volledig verdwenen was, beschrijft de Dendermondse dichter en historicus, Prudens Van Duyse (1804-1859) in zijn “De Wilde Man te Dendermonde” uit 1840 voor het eerst het relaas van het Jagen van de Wildeman door het Dendermondse pijndersambacht. Deze bijdrage, die verscheen in de “Courrier de la Dendre” geeft een duidelijke beschrijving van de wildemansjacht als inwijdingsritueel om aanvaard te worden in het ambacht.

De wilde man te Dendermonde.

Les ignorans calomnient leur siècle, parce qu'ils ne se doutent pas des anciens désordres. MILLOT.

Het was in den beginne der voorleden eeuwe: Witten donderdag naderde, en de koude was nog zeer vinnig. ‘Des te beter, zeiden onderling de oversten van de neering der Pynders (biervoerders), te Dendermonde, terwyl zy in hunne handen wreven: hy zal ons niet ontsnappen.’ Dit gezegde gold zekeren jongeling, Lens genoemd, die zoo teeder van zyne moeder en van zyne geliefde bemind werd, als hy van de gemelde neering fel werd gehaet. Vlytig en sterk gespierd wilde hy alles beproeven om te kunnen trouwen, en wenschte onder de Pynders te wezen; maer de eer niet hebbende van tot de familie dier brave lieden te behooren, aenzagen hem die bevoorrechte werklieden even als de Romein de volkeren die hy barbaren noemde, en Lens ontmoette een tegenstand, gelyk aen die van een petitionaris zonder bescherming in onze dagen. Van onheuchelyken tyde bestond er binnen Dendermonde een zeer boertig gebruik, dat, schoon van de stichtelykste niet zynde, den goeden ouden tyd echter vry wel kenschetst: namelyk, wanneer iemand zich voorstelde ter gemelde neering, moest hy, om aen den wil van 't stadsbestuer te voldoen, zich verplichten als eenen wildeman door de heele stad te loopen, en werd dan, ipso facto, beschouwd als brieven van naturalisatie ontfangen hebbende om in de neering der Pynders te treden, welke laetsten hem dan, met of tegen hunnen dank, konden toeroepen: Dignus es intrare in nostro corpore.

Die lieden schenen dus niet sterk genegen om beschaefde menschen onder hen aen te nemen. Het valt in ons bestek niet de rede daervan wysgeerig op te sporen. Schoon Dendermonde sedert een geruimen tyd het schouwspel niet had genoten van een man, onderworpen aen zulke vremde plechtigheden, bestond daer echter de gewoonte dat de oversten der neering zich jaerlyks voor vastenavond ten stadhuize begaven, om dien edelen, wyzen en voorzienigen heeren te vragen, of zy den wilden Man begeerden te zien loopen. Sedert jaren was het antwoord ontkennend. Thans echter, na opzettelyk daertoe vergaderd geweest te zyn, hadden de oversten der Pynders besloten alle springveêren te doen werken, om ditmael het jawoord van 't bestuer te bekomen: zy beschoten hun doelwit. Volgens eene andere overlevering, deden die goede lieden niets op het stadhuis vragen, met het inzicht om tot de gemelde vertooning veroordeeld te worden. Wat er van zy, men kondigde weldra den aspirant de proeve aen, welke hy moest onderstaen. De min maekt alles gemakkelyk. Hy gaf dus den moed niet op, en deinsde voor 't gevaer der behandeling niet, door welke men hem wilde deciviliseren. De dag is aengekomen: het gewyde brons der collegiale en het stads klokkenspel kondigen een volksfeest aen. Er stroomt een buitengewoone menigte van allen kanten aen: buiten het vermaerde ros Beyaert, had dier noch mensch tot dus verre nimmer zoo veel nieuwsgierigen binnen de muren van Dendermonde vereenigd gezien. Na dat men dit buitengewoone schouwspel lang met het grootste ongeduld had afgewacht, zag men een zoo gezegd charivari van muzyk aenkomen, dat opgevolgd werd van eenige mannen, met een plank op hunnen rug. De wilde Man (van Dendermonde), met eene zware knots gewapend, ging achter hen, en sloeg links en rechts op den rug van die voor hem traden, Indien men ons de beschryving van dien wildeman vraegt, zullen wy zeggen, dat hy nagenoeg was zoo als men ons de inwooners van Otaïti, by de aenkomst van kapitein Cook, verbeeldt; immers, zoo als men van zyne geëerde confraters nog by sommige blazoenen ziet staen; met dit onderscheid echter dat men, na nauwkeurig 's mans lyf, als een schip, met pek overstreken te hebben, hem nog tot laetste sieraed met pluimen overzaeide. Vergeefs had de liefde de Argussen der afgunstige neering willen bedriegen, met het onzalige pek door siroop te vervangen: de Pynders lieten zich niet in slaep wiegen, en eischten dat de venerable statuten van 't orde stiptelyk en naer de letter uitgevoerd wierden. De wilde man doorliep in dezen pluimryken dosch de straten. Als men aen de wooning van eenigen voornamen burger kwam, stak hy de handen in een teerpot, die men aen zyne zyde droeg, en sloeg die, als een natuerlyken stempel, op de deur, of op den muer: dit teeken werd zorgvuldig door de inwoonders bewaerd. De plechtigheid was afgeloopen, en de deken zag zich verplicht, om Lens geluk te wenschen, hem een pintglas van den besten Dendermondschen kwak toe te reiken, en, ten bywezen van ’t volk en der zynen, als aengenomen Pynder uit te roepen. Men kan denken, hoe dit den opperpynder beviel. Hy had immers, met de overige samenzweerders, den ongelukkige aen 't vermaek des volks willen slachtofferen, gelyk Rome met zyne schermvechters deed; doch die berekening liep fout. De liefde eener moeder en eener hartsvriendinne wachtte den jongen en beminnelyken wilde in hare armen af. Men deed hem een bad nemen, om hem zyn natuerlyke kleur weêr te geven, en leidde hem te bedde, waer alle teedere zorgen hem toegebracht werden. Tegen de verwachting en hoop der kwaedwilligheid ontsnapte hy aen den dood, of ten minste aen eene doodelyke ziekte. En nu dacht hy eene belooning aen het meisjen verschuldigd te wezen, welke hem, in wedstryd met zyne moeder, zoo zorgvuldig had opgepast; en die zelfde hand, welke den stempel der onderscheiding op de huizen der deftigste ingezetenen had gedrukt, schonk hy, voor 't altaer des Heeren, aen zyne geliefde. Nog in lateren tyde zag Dendermonde dit schouwspel vernieuwen, hetwelk slechts omtrent het midden der voorledene eeuw is afgeschaft. Het geheugen van de gewoonte, waer over wy spreken, bestaet nog alleen by overlevering onder de burgers, en vooral onder de Pynders van Dendermonde. De wildemans dag is en blyft voor hen een feest, dat zy vieren door eene gastverzameling by hunne kalanten, en door het drinken van eenige teugskens op zyn Vlaemsch.

Pr. VAN DUYSE.